Kinderbijslag splitsen bij co-ouderschap?

l.scheepens • December 5, 2023

Als partijen de zorg voor de kinderen gelijk verdelen in tijd dan spreekt men van co-ouderschap. Bij een verschil in inkomen en draagkracht zal ook in geval van co-ouderschap kinderalimentatie worden vastgesteld. In de draagkrachtberekening wordt in dat geval rekening gehouden met een zorgkorting van 35 %. Niet met 50 % omdat de kosten van de kinderen worden onderverdeeld in verblijfskosten (eten, drinken, gas/water/licht, uitjes en vakanties) en verblijfsoverstijgende kosten (alle overige kosten zoals kleding, een fiets etc.). Het eigen aandeel in de kosten van de kinderen is onderverdeeld in 70% verblijfskosten en 30 % verblijfsoverstijgende kosten. Als ieder de helft van de tijd de kinderen bij zich heeft, levert dat dus een zorgkorting op van 35 %. De verblijfsoverstijgende kosten zijn voor de ouder die de kinderalimentatie ontvangt. Die hoort daarvoor ook de kinderbijslag te ontvangen. Toch kan daar gedoe over ontstaan.

De SVB heeft namelijk een besluit genomen dat de kinderbijslag over beide ouders wordt verdeeld wanneer de ouders een gelijk aandeel hebben in de zorgtijd voor de kinderen. Dat besluit houdt geen rekening met het feit dat de kinderbijslag is bedoeld voor de verblijfsoverstijgende kosten die vaak bij één ouder terecht komen. Die ouder hoort dan ook gerechtigd te zijn tot de volledige kinderbijslag. Dit probleem kan opgelost worden door in het ouderschapsplan goede afspraken te maken. Zo kan in het ouderschapsplan worden vastgelegd dat ook de verblijfsoverstijgende kosten worden gedeeld en (eventueel) dat daartoe een kindrekening wordt geopend waarop (onder meer) de kinderbijslag zal worden gestort. Ook kan in het ouderschapsplan expliciet worden opgenomen wie van de ouders gerechtigd is tot de kinderbijslag. De SVB zal deze afspraak respecteren.

Bij de rechtbank kan men hiervoor niet terecht. Zo blijkt ook uit de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden van 11-11-2021. Het Hof overwoog onder meer het volgende:

Bij de bepaling van de behoefte van de kinderen moet worden uitgegaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBI) ten tijde van de samenleving, inclusief het kindgebonden budget waarop ten tijde van de samenleving aanspraak werd gemaakt. Op basis van dat inkomen kan de behoefte ingevolge de jaarlijks aangepaste NIBUD-tabellen “Kosten van kinderen” worden vastgesteld.

Voor het bepalen van het aandeel van de ouders in de behoefte van de kinderen dient eerst ieders draagkracht te worden vastgesteld.

De kosten van het verblijf van de kinderen bij de man worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zogeheten zorgkorting. Deze zorgkorting wordt in mindering gebracht op het aandeel van de man. Bij de door partijen overeengekomen co-ouderschapsregeling past een zorgkorting voor de verblijfkosten van 35%.

De man voert nog aan dat geen 35% maar 50% zorgkorting moet worden toegepast. De vrouw weigert voldoende kleding en sportspullen beschikbaar te stellen voor de tijd dat de kinderen bij hem verblijven, terwijl de zorgkorting 35% is en zij het volledige kindgebonden budget ontvangt. Daar komt nog bij dat de vrouw ook nog de volledige kinderbijslag wil ontvangen.

Het hof constateert dat vrijwel ieder overleg tussen partijen tot een discussie leidt en dat regelmatig de inzet van de advocaten nodig is geweest om tot een oplossing te komen. Partijen hadden een gezamenlijke kinderrekening maar die is inmiddels opgeheven. Het hof ziet dan ook aanleiding om een zorgkorting van 35% toe te passen, waarbij de vrouw alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen moet betalen nu de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar hebben. Dat de man kosten voor de kinderen heeft gemaakt, waaronder voor twee fietsen, maakt dit oordeel niet anders.

Het hof komt dan toe aan de stelling van de vrouw dat haar het recht toekomt om de volledige kinderbijslag voor de kinderen te ontvangen.

De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Ieder ontvangt inmiddels de helft van de kinderbijslag en dat is volgens hem correct, omdat de kinderbijslag ook voor verblijfskosten bedoeld is. De kinderen verblijven evenveel bij iedere ouder en de kinderbijslag wordt rechtstreeks toegekend aan de bij de onderhoudsplichtige verblijvende kinderen voor wie de bedragen bestemd zijn.

Het hof overweegt dat het niet aan het hof is om te bepalen aan wie de SVB de kinderbijslag uitkeert.

In de brief van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) Deventer van 27 januari 2021 wordt vermeld dat uit de bestreden beschikking blijkt dat de kinderen de ene helft van de week bij de vrouw en de andere week bij de man verblijven en dat uit de bestreden beschikking niet blijkt dat er afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de kinderbijslag en er geen ouderschapsplan is opgesteld. Daarom krijgen de ouders vanaf het vierde kwartaal van 2020 ieder de helft van de kinderbijslag.

In het licht van de onderhavige beslissing van het hof is die verdeling door de SVB onjuist. Het hof heeft bij de vaststelling van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen (de behoefte) rekening gehouden met de kosten van de kinderen na aftrek van de kinderbijslag . Die behoefte bestaat voor 70% uit verblijfsgebonden kosten (eten & drinken, energielasten etc.) en voor 30% uit verblijfsoverstijgende kosten. De totale verblijfsoverstijgende kosten bedragen naast de genoemde 30% van het aldus berekende eigen aandeel ook de kinderbijslag. Die totale kosten komen voor rekening van de vrouw en zij dient in verband daarmee te beschikken over het volledige bedrag van de kinderbijslag. Indien de man een deel van de kinderbijslag zou ontvangen, draagt hij minder dan zijn eigen aandeel in de kosten van de kinderen en draagt de vrouw meer dan zij zou moeten dragen.

Indien de vrouw alsnog wil realiseren dat zij de volledige kinderbijslag gaat ontvangen dan zal zij hierover opnieuw in contact met de SVB moeten treden.

De vraag is of dat haar gaat helpen. Inmiddels moet ook voor de SVB wel duidelijk zijn dat zij hierin eerder een verkeerd besluit heeft genomen.

De uitspraak van het Hof is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHARL:2021:10504

By l.scheepens September 10, 2025
wat als je afspraken maakt in een convenant en deze worden niet nagekomen?
By l.scheepens September 9, 2025
Zitten er ook nadelen aan mediation? Wie schakel je het beste in als je wilt scheiden? een echtscheidingsadvocaat of een mediator? Wat zijn de verschillen tussen een advocaat en een mediator en waar moet je op letten?
By l.scheepens September 5, 2025
Wat zijn de voordelen van mediation ten opzichte van de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank?
By l.scheepens September 2, 2025
Een alsof-beding is een finaal verrekenbeding waarbij echtgenoten zich verplichten om bij einde huwelijk af te rekenen alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het is een huwelijkse voorwaarde die ervoor zorgt dat partijen ieder recht hebben op de helft van de totale waarde van bezittingen minus schulden. Er vindt dus verrekening plaats, in geld. Geen verdeling. Er verandert niets in de eigendom. En toch kunnen ook hier vergoedingsrechten ontstaan, zoals die ook kunnen ontstaan wanneer partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Bij de algehele gemeenschap kan er immers ook sprake zijn van privévermogen. Denk bijvoorbeeld aan de schenking onder uitsluitingsclausule die niet in de gemeenschap valt. Zo kwam het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 tot het oordeel dat er een vergoedingsrecht ontstaat wanneer er investeringen zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Partijen waren met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hadden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en overeengekomen dat zij bij het einde van hun huwelijk hun vermogens met elkaar zullen verrekenen alsof zij in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Een aantal goederen waren van die verrekening uitgesloten. De man wil een aantal investeringen die hij heeft gedaan in de woningen van partijen vergoed krijgen. Het hof overweegt dat de vraag of partijen door voor de verrekening aan te sluiten bij de regels voor de wettelijke gemeenschap van goederen, ook hebben beoogd vergoedingsrechten in het leven te roepen, een kwestie is van uitleg van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1389). In beide gevallen geldt echter dat pas een vergoedingsrecht ontstaat wanneer de investeringen die zijn gedaan, door hem zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De man moet stellen en onderbouwen dat hij de investeringen uit niet te verrekenen vermogen heeft betaald. Omdat de man er niet in slaagt zijn investeringen aan te tonen worden de door hem verzochte vergoedingen door het hof afgewezen. De uitspraak van het hof Amsterdam is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHAMS:2025:496 .
By l.scheepens August 5, 2025
Gaat de alimentatie voor een minderjarig kind voor op de bijdrage voor een meerderjarig kind?
By l.scheepens August 2, 2025
de investering in de gemeenschappelijke woning halveert na het huwelijk in beperkte gemeenschap van goederen
By l.scheepens August 2, 2025
kinderalimentatie op basis van een redelijkerwijs te verdienen inkomen
By l.scheepens August 2, 2025
hypotheekrentevoordeel voor de één/nadeel voor de ander
By l.scheepens June 11, 2025
Hoe wordt de alimentatie vastgesteld voor een kind waarvan de ouders nooit hebben samengeleefd?
By l.scheepens April 21, 2025
Bestaat er een vergoedingsrecht als de gelden consumptief zijn besteed tijdens het huwelijk?
meer blogs