Alimentatie na verdeling aandelen onderneming

Bij echtscheiding komen onder meer aan de orde: alimentatie en verdeling van de gemeenschap als partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Wanneer in de te verdelen boedel ook een onderneming zit, dan zullen meestal de aandelen aan één van de echtgenoten worden toebedeeld, die daarvoor een vergoeding moet betalen aan de andere echtgenoot. Meestal was de de partij die alle aandelen krijgt toebedeeld al de directeur-grootaandeelhouder (DGA) van de onderneming. Voor het vaststellen van de vergoeding moeten de aandelen worden gewaardeerd op basis van de winstcapaciteit van de onderneming. Die winstcapaciteit speelt ook een rol bij de vaststelling van de draagkracht.
Bij het bepalen van de draagkracht van de alimentatieplichtige dient niet alleen acht te worden geslagen op de inkomsten die de alimentatieplichtige zich feitelijk verwerft, maar ook op de inkomsten die hij zich in redelijkheid kan verwerven. Als een DGA de alimentatieplichtige is, gaat het bij de in aanmerking te nemen inkomsten niet alleen om zijn uit de vennootschap genoten salaris, maar kan ook de in de vennootschap behaalde winst een rol spelen bij de draagkrachtberekening.
De vraag is of er sprake is van een dubbeltelling bij de berekening van de partneralimentatie wanneer rekening wordt gehouden met de dividenduitkeringen op de aandelen die in de verdeling zijn betrokken. De Hoge Raad heeft in het arrest van 12 september 2025 beslist dat er geen sprake is van een dubbeltelling.
De man, DGA van een onderneming, had vanwege toedeling van alle aandelen aan hem, de vrouw een vergoeding betaald waarvan de hoogte was bepaald aan de hand van de contante waarde van de toekomstige kasstromen die aan de helft van de aandelen kon worden toegerekend. Volgens de man zijn alle (toekomstige) winstuitkeringen dan wel dividenduitkeringen bij de bepaling van de waarde van de aandelen en in het door de man aan de vrouw betaalde bedrag bij de overdracht van de aandelen van de vrouw aan de man verdisconteerd.
De Hoge Raad oordeelde als volgt: De man heeft, door toedeling van alle aandelen aan hem, de aan die aandelen toe te rekenen toekomstige winstcapaciteit verworven. De omstandigheid dat het door de man aan de vrouw betaalde bedrag in het kader van de toedeling is bepaald aan de hand van de contante waarde van de toekomstige kasstromen die aan de helft van de aandelen kan worden toegerekend, is geen reden om bij de vaststelling van de draagkracht van de man de winstcapaciteit die aan de helft van de aandelen kan worden toegerekend buiten beschouwing te laten.
Door de aandelen van de vrouw over te nemen heeft de man de daarbij behorende verdiensten en verdiencapaciteit verworven tegen betaling van een afkoopsom. Dat betekent dat voor de bepaling van de draagkracht voor alimentatie van de man zijn volledige inkomsten van belang zijn en dat niet – zoals de man betoogt – de inkomsten die kunnen worden toegerekend aan het aandelenpakket dat voorheen aan de vrouw toebehoorde, buiten beschouwing moeten blijven. Wel strekken op dit inkomen in mindering de kosten (rente en aflossing) die de man heeft gemaakt en moet maken om de afkoopsom te kunnen financieren. De man had echter in zijn draagkrachtberekening geen lasten opgenomen en dus werd daarmee ook geen rekening houden in de berekening van de draagkracht van de man.
De uitspraak is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:HR:2025:1268
