Forfaitaire woonlast of werkelijke woonlast

l.scheepens • January 20, 2022

Bij de vaststelling van kinderalimentatie wordt gebruik gemaakt van een forfaitaire rekenmethode, waarbij eerst het inkomen van de alimentatieplichtige wordt vastgesteld en vervolgens de lasten forfaitair worden bepaald. Niet de werkelijke lasten worden meegenomen maar bepaalde lasten, zoals een woonlast, die in een bepaalde verhouding tot het inkomen staat. Dit is zo bepaald in de Tremanormen. De Tremanormen zijn echter geen wet. Het zijn slechts aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen om de eenheid in de rechtspraak en dus de rechtszekerheid voor rechtzoekenden te bewaren. De rechter is vrij om van deze richtlijnen af te wijken, maar zal dat niet zo snel doen. Met een beroep op de specifieke omstandigheden van het geval kan een rechtzoekende wel vragen om af te wijken van de richtlijnen.

De Hoge Raad heeft op 16-4-2021 nog eens bevestigd dat afwijking van de forfaitaire rekenmethode zoals die is aanbevolen in de Tremanormen mogelijk is.

De moeder had om wijziging (verhoging) van de kinderalimentatie gevraagd bij de rechtbank en daarbij (onder meer) betoogd dat de woonlasten van de man lager waren dan de forfaitair vastgestelde woonlast. De man had verlaging gevraagd. De rechtbank had de alimentatie verlaagd en de vrouw was tegen de uitspraak van de rechtbank in beroep gegaan bij het gerechtshof. het gerechtshof overwoog:“Het hof ziet evenmin aanleiding om uit te gaan van de werkelijke woonlast van de man, zoals door de vrouw verzocht, omdat slechts in uitzonderlijke situaties dient te worden afgeweken van de forfaitaire berekening van kinderalimentatie. Van een dergelijk uitzonderlijke situatie is niet gebleken. Dat de man ervoor heeft gekozen om de meerwaarde van de verkochte woning te investeren in zijn huidige woning, waardoor hij een lagere woonlast heeft, is een keuze van de man om zijn eigen vermogenspositie in te richten op een door hem gewenste wijze en leidt er niet toe dat sprake is van een situatie waarin van het forfaitaire stelsel moet worden afgeweken.” De vrouw ging in cassatie bij de Hoge Raad en herhaalde haar standpunt dat ze vond dat moest worden uitgegaan van de werkelijke(lagere) woonlast van de man in plaats van de forfaitaire last ter hoogte van 30% van zijn netto besteedbaar inkomen. Volgens haar heeft het gerechtshof miskend dat de in het Rapport Alimentatienormen genoemde forfaitaire rekenmethode slechts een aanbeveling voor een praktische invulling van de wettelijke maatstaf ‘draagkracht’ is en niet een dwingendrechtelijke regel. De alimentatierechter zal, wanneer het partijdebat daartoe noodzaakt, altijd aan de hand van de omstandigheden van het geval moeten onderzoeken of toepassing van de richtlijnen resulteert in een uitkomst die in lijn is met de wettelijke maatstaven. Daarbij kan volgens het middel als vuistregel worden aangenomen dat het resultaat van de toepassing van de richtlijnen in ieder geval niet in lijn is met de wettelijke maatstaven als de werkelijke woonlasten van de alimentatieplichtige aanmerkelijk lager zijn dan de forfaitaire woonlasten èn uitsluitend als gevolg van toepassing van de forfaitaire rekenmethode niet (volledig) in de behoefte van de kinderen kan worden voorzien.

De Hoge raad overweegt als volgt: Art. 1:404 lid 1 BW bepaalt dat iedere ouder ten minste verplicht is naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen. Het begrip draagkracht is in de wet niet nader omlijnd en in de praktijk wordt daaraan invulling gegeven door (niet bindende) richtlijnen, opgesteld door de Expertgroep Alimentatie. Sinds 2013 adviseert de Expertgroep Alimentatie om bij de berekening van de draagkracht van de alimentatieplichtige voor de voldoening van kinderalimentatie wat betreft de woonlasten uit te gaan van 30% van het netto besteedbaar inkomen. Van de keuzes van een onderhoudsplichtige in zijn uitgavenpatroon wordt geabstraheerd, vanuit de gedachte dat iedere onderhoudsplichtige met het oog op de belangen van de onderhoudsgerechtigde zijn uitgavenpatroon zo dient in te richten, dat hij ten minste de gespecificeerde bijdrage kan voldoen, aldus de toelichting bij de desbetreffende aanbeveling. Op zichzelf is het hanteren van een forfaitaire woonlast niet in strijd met de wettelijke maatstaven. Het dient bovendien de voorspelbaarheid en rechtszekerheid en voorkomt dat elke verandering van de woonsituatie aanleiding geeft tot een verzoek tot wijziging van de alimentatie. De rechter zal echter, indien met de aldus berekende draagkracht niet (geheel) in de behoefte van het kind of de kinderen kan worden voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de betrokken ouder duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van het forfait, steeds dienen na te gaan of de draagkracht van die ouder, berekend met inachtneming van de werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage. Indien dit het geval is, dient de rechter ofwel deze hogere bijdrage op te leggen, ofwel te motiveren waarom hij daartoe, gelet op de verdere omstandigheden van het geval, geen aanleiding ziet. Gelet op hierop geeft het oordeel van het hof dat slechts in uitzonderlijke situaties dient te worden afgeweken van de forfaitaire berekening van kinderalimentatie, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Nu vaststaat dat bij toepassing van het woonlastenforfait niet geheel in de behoefte van de kinderen kan worden voorzien, dient het hof na verwijzing te onderzoeken of de werkelijke woonlasten van de man, door aflossing op zijn hypothecaire lening, duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan volgt uit de toepassing van dat forfait, en of de draagkracht van de man, berekend met inachtneming van die werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage. Indien dat het geval is, dient het hof deze hogere bijdrage op te leggen, dan wel te motiveren waarom het daartoe, gelet op de verdere omstandigheden van het geval, geen aanleiding ziet.

Afwijking van het forfaitaire rekensysteem is dus niet alleen mogelijk in een uitzonderlijke situatie, maar specifieke omstandigheden kunnen aanleiding vormen voor een afwijking. In deze situatie werd niet geheel voorzien in de kosten van de kinderen.

De uitspraak is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:HR:2021:586


By l.scheepens September 10, 2025
wat als je afspraken maakt in een convenant en deze worden niet nagekomen?
By l.scheepens September 9, 2025
Zitten er ook nadelen aan mediation? Wie schakel je het beste in als je wilt scheiden? een echtscheidingsadvocaat of een mediator? Wat zijn de verschillen tussen een advocaat en een mediator en waar moet je op letten?
By l.scheepens September 5, 2025
Wat zijn de voordelen van mediation ten opzichte van de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank?
By l.scheepens September 2, 2025
Een alsof-beding is een finaal verrekenbeding waarbij echtgenoten zich verplichten om bij einde huwelijk af te rekenen alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het is een huwelijkse voorwaarde die ervoor zorgt dat partijen ieder recht hebben op de helft van de totale waarde van bezittingen minus schulden. Er vindt dus verrekening plaats, in geld. Geen verdeling. Er verandert niets in de eigendom. En toch kunnen ook hier vergoedingsrechten ontstaan, zoals die ook kunnen ontstaan wanneer partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Bij de algehele gemeenschap kan er immers ook sprake zijn van privévermogen. Denk bijvoorbeeld aan de schenking onder uitsluitingsclausule die niet in de gemeenschap valt. Zo kwam het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 tot het oordeel dat er een vergoedingsrecht ontstaat wanneer er investeringen zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Partijen waren met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hadden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en overeengekomen dat zij bij het einde van hun huwelijk hun vermogens met elkaar zullen verrekenen alsof zij in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Een aantal goederen waren van die verrekening uitgesloten. De man wil een aantal investeringen die hij heeft gedaan in de woningen van partijen vergoed krijgen. Het hof overweegt dat de vraag of partijen door voor de verrekening aan te sluiten bij de regels voor de wettelijke gemeenschap van goederen, ook hebben beoogd vergoedingsrechten in het leven te roepen, een kwestie is van uitleg van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1389). In beide gevallen geldt echter dat pas een vergoedingsrecht ontstaat wanneer de investeringen die zijn gedaan, door hem zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De man moet stellen en onderbouwen dat hij de investeringen uit niet te verrekenen vermogen heeft betaald. Omdat de man er niet in slaagt zijn investeringen aan te tonen worden de door hem verzochte vergoedingen door het hof afgewezen. De uitspraak van het hof Amsterdam is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHAMS:2025:496 .
By l.scheepens August 5, 2025
Gaat de alimentatie voor een minderjarig kind voor op de bijdrage voor een meerderjarig kind?
By l.scheepens August 2, 2025
de investering in de gemeenschappelijke woning halveert na het huwelijk in beperkte gemeenschap van goederen
By l.scheepens August 2, 2025
kinderalimentatie op basis van een redelijkerwijs te verdienen inkomen
By l.scheepens August 2, 2025
hypotheekrentevoordeel voor de één/nadeel voor de ander
By l.scheepens June 11, 2025
Hoe wordt de alimentatie vastgesteld voor een kind waarvan de ouders nooit hebben samengeleefd?
By l.scheepens April 21, 2025
Bestaat er een vergoedingsrecht als de gelden consumptief zijn besteed tijdens het huwelijk?
meer blogs