Verzwijgen van bezittingen tijdens de echtscheiding

l.scheepens • October 21, 2020

Sanctie op verbergen vermogen bij verdelen/verrekenen

Het verdelen van de huwelijksgoederengemeenschap bij echtscheiding of het verrekenen ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden begint met het vaststellen van wat er te verdelen of te verrekenen is op de peildatum. Dat kan een afgesproken datum zijn of de wettelijke peildatum, dat is de datum indiening verzoekschrift tot echtscheiding. Niet iedereen heeft altijd een even goed zicht op de samenstelling van de boedel, de bezittingen en schulden, de waarde van het opgebouwde vermogen.


Als na de verdeling blijkt dat bepaalde zaken niet in de verdeling betrokken zijn geweest, maar vergeten zijn, dan zullen deze alsnog verdeeld moeten worden. Daarvoor geldt geen verjaringstermijn en een algemene clausule in een convenant waarin partijen verklaren elkaar niets meer verschuldigd te zijn, doet ook niets af aan de verplichting om alsnog te verdelen wat na ondertekening van het convenant nog opduikt.
Bij verdeling krijgt dan alsnog ieder de helft.

Maar wat nu als iemand opzettelijk bepaalde vermogensbestanddelen achterhoudt en opzettelijk verzwijgt? Dan is het goed zo iemand te wijzen op de sanctie die de wet daaraan verbindt. De consequentie daarvan is immers niet dat deze zaak alsnog verdeeld zal moeten worden.Het opzettelijk verzwijgen wordt bestraft.Artikel 194 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten verbeurt. In het geval dat echtgenoten in het kader van de huwelijkse voorwaarden bij einde huwelijk verplicht zijn vermogen met elkaar te verrekenen bepaalt art. 1:135 lid 3 BW dat een echtgenoot die opzettelijk een tot het te verrekenen vermogen behorend goed verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt waardoor de waarde ervan niet in de verrekening is betrokken, de waarde daarvan niet dient te verrekenen, maar geheel aan de andere echtgenoot dient te vergoeden.

De opzet tot verzwijgen moet wel worden aangetoond. Het simpelweg vergeten zijn wordt immers niet bestraft. Om achteraf alsnog een beroep te kunnen doen op de sanctie die de wet aan het opzettelijk verzwijgen verbindt, is het raadzaam om in een vroeg stadium van de procedure tot echtscheiding of verdeling, heel gericht vragen te stellen en daarbij zo specifiek mogelijk te zijn, als er een vermoeden bestaat dat bepaalde zaken worden achtergehouden.

De Hoge Raad heeft in 2015 een arrest gewezen dat in dit kader nog van belang is, omdat in dat arrest is bepaald dat men zich in hoger beroep al kan beroepen op de sanctie op opzettelijke verzwijging in de procedure in eerste aanleg, als daarin door de rechtbank de verdeling of de verrekenvordering is vastgesteld.

In hoger beroep bij het gerechtshof had de vrouw eerder gevorderd de man ertoe te veroordelen de waarde van een tweetal verzekeringspolissen op de voet van art. 1:135 lid 3 BW geheel aan haar te vergoeden. Die vordering was gegrond op de stelling dat de man het bestaan van bepaalde polissen opzettelijk voor haar had verzwegen en dat zij het bestaan daarvan bij toeval had ontdekt. Het gerechtshof had het volgende overwogen:

“Uit de door de vrouw overgelegde brief van de verzekeringsagent van de man met als bijlagen twee brieven van Nationale Nederlanden, blijkt de afkoopwaarde van beide polissen. De brieven zijn gericht aan de man op het adres van de echtelijke woning waar de man op dat moment alleen woonde. Partijen leefden al gescheiden en de echtscheidingsprocedure was op dat moment aanhangig bij de rechtbank. De vrouw heeft in haar inleidende dagvaarding gemeld dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van alle polissen. De man heeft in zijn conclusie opgesomd welke vermogensbestanddelen er aan het einde van het huwelijk waren, maar heeft geen melding gemaakt van de polissen bij Nationale Nederlanden, hoewel hij daartoe op grond van artikel 21 Rv (informatieplicht) wel gehouden was.

De man heeft nog aangevoerd dat de vrouw tijdens het huwelijk van partijen de administratie heeft gedaan en zodoende bekend was, althans had moeten zijn met het bestaan van beide polissen. Het hof overweegt dat de vrouw de echtelijke woning begin 2007 heeft verlaten en heeft vanaf dat moment de boekhouding niet meer gedaan en voorts heeft de vrouw in haar inleidende dagvaarding gemeld dat er naar haar mening nog meer polissen bestonden dan degene die zij had opgesomd. Het had op de weg van de man gelegen om op dat moment melding te maken van het bestaan van beide polissen.

De polissen staan op naam van de man zodat hij gehouden was daarvan melding te maken. Het argument van de man dat de polissen in 2003 premievrij zijn geworden en dat de man de polissen vervolgens is vergeten doet daar niet aan af en is ook ongeloofwaardig, gelet op de correspondentie met zijn verzekeringsagent en de verzekeringsmaatschappij, die kennelijk in het kader van de echtscheidingsprocedure is gevoerd. Uit de brief van de verzekeringsagent blijkt bovendien dat de afkoopwaarden op verzoek van de man zijn opgevraagd, zodat de man niet kan volhouden dat hij niet meer van het bestaan van de polissen wist. De door artikel 1:135 lid 3 BW verlangde opzet staat daarmee vast.

Ook aan de stelling van de man dat de verrekening nog niet heeft plaatsgevonden (voltooid) zodat niet aan deze voorwaarde van artikel 1:135 lid 3 BW is voldaan, wordt voorbijgegaan nu de rechtbank bij de beroepen vonnissen de huwelijkse voorwaarden heeft afgewikkeld en de verrekening dus reeds heeft plaatsgevonden.

Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat de man ten tijde van de echtscheiding van partijen kennis had van het bestaan van beide polissen, maar dat hij daarvan in de procedure in eerste aanleg bij de rechtbank geen melding heeft gemaakt en ook de polissen niet heeft ingebracht, hoewel hij daartoe wel gehouden was. Volgens het hof is daarmee komen vast te staan dat sprake is van het opzettelijk verzwijgen, althans verborgen houden van een goed als bedoeld in artikel 1:135 lid 3 BW.

Sanctie van die bepaling is dat de waarde niet dient te worden verrekend, maar geheel aan de vrouw dient te worden vergoed, hetgeen het hof dan ook beslist.”

In cassatie bij de Hoge Raad betoogde de man dat de sanctie van art. 1:135 lid 3 BW buiten toepassing dient te blijven indien tijdens de procedure waarin de verrekening wordt vastgesteld, verzwegen vermogen alsnog in de verrekening wordt betrokken, waarbij onder ‘procedure’ ook de beroepsprocedure bij het gerechtshof behoort te worden begrepen.

De Hoge raad overweegt het volgende:

Art. 1:135 lid 3 BW bepaalt dat een echtgenoot die opzettelijk een tot het te verrekenen vermogen behorend goed verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt waardoor de waarde ervan niet in de verrekening is betrokken, de waarde daarvan niet dient te verrekenen, maar geheel aan de andere echtgenoot dient te vergoeden. In de Memorie van Toelichting bij de Wet van 14 maart 2002 tot wijziging van titel 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (regels verrekenbedingen) is over de bepaling opgemerkt (Kamerstukken II 2000-2001, 27 554, nr. 3, p. 13):

“Artikel 194 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten verbeurt. Deze sanctie op dergelijk afkeurenswaardig gedrag kan ook in de sfeer van verrekenbedingen van nut zijn. Daarom is deze bepaling aangepast overgenomen in het derde lid van het voorgestelde artikel 135. In plaats van het verbeuren van het aandeel in een dergelijk gemeenschappelijk goed dient in de sfeer van verrekenbedingen de waarde daarvan aan de ander vergoed te worden. Het komt erop neer dat de andere echtgenoot, die al recht op de helft van de waarde van het betreffende goed had, in geval van bijvoorbeeld verduistering ook nog de andere helft van de waarde vergoed krijgt. Voorwaarde is wel dat daadwerkelijke verrekening heeft plaatsgevonden, waarin het betreffende verduisterde goed niet is betrokken. Ook indien het saldo van het te verrekenen vermogen met inbegrip van het niet in de verrekening betrokken goed negatief zou zijn, dient de volle waarde daarvan aan de andere echtgenoot te worden vergoed.”

De wetgever heeft met de bepalingen bedoeld het opzettelijk verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van vermogensbestanddelen ten nadele van de andere echtgenoot, te ontmoedigen door het stellen van een sanctie. De genoemde bepalingen bevorderen dat echtgenoten en deelgenoten elkaar de informatie verschaffen die noodzakelijk is om te bereiken dat ieder van hen ontvangt waarop hij uit hoofde van de verrekening, respectievelijk verdeling aanspraak heeft.

Uit de voorwaarde dat het achterhouden van een vermogensbestanddeel tot gevolg heeft gehad dat de waarde ervan niet in de verrekening is betrokken, volgt dat eerst een beroep op de sanctie kan worden gedaan nadat verrekening heeft plaatsgevonden. De verrekening vindt plaats doordat de echtgenoten het te verrekenen bedrag bij convenant vaststellen, of doordat de rechter die vaststelling doet. In het laatste geval ontstaan de verplichtingen door en op het moment van de uitspraak; niet is vereist dat deze in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent dat, indien een van de echtgenoten na de uitspraak waarbij de verrekening is vastgesteld, ontdekt dat de ander een goed opzettelijk heeft verzwegen, zoek gemaakt of verborgen gehouden, eerstgenoemde zich in een eventuele appelprocedure op de sanctie van art. 1:135 lid 3 BW kan beroepen en de daaruit voortvloeiende vordering in die procedure kan instellen. Een andere opvatting zou tot het onwenselijke resultaat leiden dat gedurende de procedure in eerste aanleg de met de sanctie beoogde prikkel ontbreekt.

De uitspraak van de Hoge Raad is terug te vinden op kenmerk:ECLI:NL:HR:2015:3475


By l.scheepens September 10, 2025
wat als je afspraken maakt in een convenant en deze worden niet nagekomen?
By l.scheepens September 9, 2025
Zitten er ook nadelen aan mediation? Wie schakel je het beste in als je wilt scheiden? een echtscheidingsadvocaat of een mediator? Wat zijn de verschillen tussen een advocaat en een mediator en waar moet je op letten?
By l.scheepens September 5, 2025
Wat zijn de voordelen van mediation ten opzichte van de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank?
By l.scheepens September 2, 2025
Een alsof-beding is een finaal verrekenbeding waarbij echtgenoten zich verplichten om bij einde huwelijk af te rekenen alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het is een huwelijkse voorwaarde die ervoor zorgt dat partijen ieder recht hebben op de helft van de totale waarde van bezittingen minus schulden. Er vindt dus verrekening plaats, in geld. Geen verdeling. Er verandert niets in de eigendom. En toch kunnen ook hier vergoedingsrechten ontstaan, zoals die ook kunnen ontstaan wanneer partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Bij de algehele gemeenschap kan er immers ook sprake zijn van privévermogen. Denk bijvoorbeeld aan de schenking onder uitsluitingsclausule die niet in de gemeenschap valt. Zo kwam het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 tot het oordeel dat er een vergoedingsrecht ontstaat wanneer er investeringen zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Partijen waren met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hadden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en overeengekomen dat zij bij het einde van hun huwelijk hun vermogens met elkaar zullen verrekenen alsof zij in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Een aantal goederen waren van die verrekening uitgesloten. De man wil een aantal investeringen die hij heeft gedaan in de woningen van partijen vergoed krijgen. Het hof overweegt dat de vraag of partijen door voor de verrekening aan te sluiten bij de regels voor de wettelijke gemeenschap van goederen, ook hebben beoogd vergoedingsrechten in het leven te roepen, een kwestie is van uitleg van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1389). In beide gevallen geldt echter dat pas een vergoedingsrecht ontstaat wanneer de investeringen die zijn gedaan, door hem zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De man moet stellen en onderbouwen dat hij de investeringen uit niet te verrekenen vermogen heeft betaald. Omdat de man er niet in slaagt zijn investeringen aan te tonen worden de door hem verzochte vergoedingen door het hof afgewezen. De uitspraak van het hof Amsterdam is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHAMS:2025:496 .
By l.scheepens August 5, 2025
Gaat de alimentatie voor een minderjarig kind voor op de bijdrage voor een meerderjarig kind?
By l.scheepens August 2, 2025
de investering in de gemeenschappelijke woning halveert na het huwelijk in beperkte gemeenschap van goederen
By l.scheepens August 2, 2025
kinderalimentatie op basis van een redelijkerwijs te verdienen inkomen
By l.scheepens August 2, 2025
hypotheekrentevoordeel voor de één/nadeel voor de ander
By l.scheepens June 11, 2025
Hoe wordt de alimentatie vastgesteld voor een kind waarvan de ouders nooit hebben samengeleefd?
By l.scheepens April 21, 2025
Bestaat er een vergoedingsrecht als de gelden consumptief zijn besteed tijdens het huwelijk?
meer blogs