Uitvoerbaar bij voorraad
l.scheepens • October 10, 2019
Schorsende werking van hoger beroep

Met het instellen van hoger beroep wordt de tenuitvoerlegging van het vonnis (of beschikking) in eerste aanleg geschorst. Dat is althans de hoofdregel van artikel 350 Rv. Het vonnis mag niet ten uitvoer worden gelegdzolang er in hoger beroep niet is beslist over het geschil. Vanwege deze hoofdregel vraagt de eisende partij in eerste aanleg bijna altijd aan de rechter om het vonnis ‘uitvoerbaar bij voorraad’ te verklaren. Uitvoerbaarheid bij voorraad betekent dat de executie van het vonnis (of beschikking) kan worden gestart los van de vraag of er hoger beroep is ingesteld. De beroepstermijn hoeft niet te worden afgewacht en zelfs een eenmaal ingesteld hoger beroep heeft geen schorsende werking. Wanneer er door de wederpartij geen verweer wordt gevoerd op de vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zal de rechter in de regel de uitvoerbaarheid bij voorraad in het vonnis opnemen.
Tegen een vonnis dat niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard kan een partij in hoger beroep opkomen bij incident. Zo bepaalt artikel 234 Rv dat uitvoerbaarheid bij voorraad alsnog in hoger beroep kan worden gevorderd. Artikel 351 Rv biedt omgekeerd de mogelijkheid om in hoger beroep, bij incident, te vorderen dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis in eerste aanleg wordt geschorst. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de incidentele vorderingen vindt een belangenafweging plaats. De eiser moet voldoende belang hebben bij de opheffing of wijziging van de voorwaarde (schorsing of toewijzing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring). Bij de (in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen) moet worden nagegaan of, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling zonder dat zekerheid behoeft te worden gesteld, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Bij deze belangenafweging blijft de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing.
Daarbij geldt nog dat de toewijzing van een vordering op grond van artikel 234 Rv of op grond van artikel 351 Rv, enkel kans van slagen heeft als aan de vordering feiten en omstandigheden ten grondslag worden gelegd die zich voor hebben gedaan na de uitspraak van de eerste rechter die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Zelfs klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslagen geven aanleiding tot toewijzing. Feiten die al bekend waren tijdens de procedure in eerste aanleg maar desondanks niet zijn aangevoerd kunnen niet alsnog in hoger beroep worden aangevoerd om de vordering op grond van artikel 234 Rv of 351 Rv te laten slagen.
Tegen een vonnis dat niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard kan een partij in hoger beroep opkomen bij incident. Zo bepaalt artikel 234 Rv dat uitvoerbaarheid bij voorraad alsnog in hoger beroep kan worden gevorderd. Artikel 351 Rv biedt omgekeerd de mogelijkheid om in hoger beroep, bij incident, te vorderen dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis in eerste aanleg wordt geschorst. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van de incidentele vorderingen vindt een belangenafweging plaats. De eiser moet voldoende belang hebben bij de opheffing of wijziging van de voorwaarde (schorsing of toewijzing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring). Bij de (in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen) moet worden nagegaan of, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling zonder dat zekerheid behoeft te worden gesteld, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Bij deze belangenafweging blijft de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing.
Daarbij geldt nog dat de toewijzing van een vordering op grond van artikel 234 Rv of op grond van artikel 351 Rv, enkel kans van slagen heeft als aan de vordering feiten en omstandigheden ten grondslag worden gelegd die zich voor hebben gedaan na de uitspraak van de eerste rechter die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Zelfs klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslagen geven aanleiding tot toewijzing. Feiten die al bekend waren tijdens de procedure in eerste aanleg maar desondanks niet zijn aangevoerd kunnen niet alsnog in hoger beroep worden aangevoerd om de vordering op grond van artikel 234 Rv of 351 Rv te laten slagen.

Een alsof-beding is een finaal verrekenbeding waarbij echtgenoten zich verplichten om bij einde huwelijk af te rekenen alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het is een huwelijkse voorwaarde die ervoor zorgt dat partijen ieder recht hebben op de helft van de totale waarde van bezittingen minus schulden. Er vindt dus verrekening plaats, in geld. Geen verdeling. Er verandert niets in de eigendom. En toch kunnen ook hier vergoedingsrechten ontstaan, zoals die ook kunnen ontstaan wanneer partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Bij de algehele gemeenschap kan er immers ook sprake zijn van privévermogen. Denk bijvoorbeeld aan de schenking onder uitsluitingsclausule die niet in de gemeenschap valt. Zo kwam het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 tot het oordeel dat er een vergoedingsrecht ontstaat wanneer er investeringen zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Partijen waren met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hadden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en overeengekomen dat zij bij het einde van hun huwelijk hun vermogens met elkaar zullen verrekenen alsof zij in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Een aantal goederen waren van die verrekening uitgesloten. De man wil een aantal investeringen die hij heeft gedaan in de woningen van partijen vergoed krijgen. Het hof overweegt dat de vraag of partijen door voor de verrekening aan te sluiten bij de regels voor de wettelijke gemeenschap van goederen, ook hebben beoogd vergoedingsrechten in het leven te roepen, een kwestie is van uitleg van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1389). In beide gevallen geldt echter dat pas een vergoedingsrecht ontstaat wanneer de investeringen die zijn gedaan, door hem zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De man moet stellen en onderbouwen dat hij de investeringen uit niet te verrekenen vermogen heeft betaald. Omdat de man er niet in slaagt zijn investeringen aan te tonen worden de door hem verzochte vergoedingen door het hof afgewezen. De uitspraak van het hof Amsterdam is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHAMS:2025:496 .