Koude uitsluiting en natuurlijke verbintenis
l.scheepens • March 7, 2023
geen vergoedingsrecht bij bestaan natuurlijke verbintenis
Sinds 1-1-2018 trouwt men in beperkte gemeenschap van goederen. Vóór die datum werd er getrouwd in algehele gemeenschap van goederen. Willen de aanstaande echtgenoten geen enkele gemeenschap laten ontstaan door het huwelijk dan is het nodig dat via de notaris te laten vastleggen bij huwelijkse voorwaarden. Van een koude uitsluiting spreekt men als de inkomsten, bezittingen en schulden gescheiden blijven. Wat u in uw verleden is opgebouwd blijft apart, evenals de toekomstige inkomsten, bezittingen en schulden en bij de koude uitsluiting worden de tijdens het huwelijk gegenereerde en bespaarde inkomsten ook niet verrekend.
De koude uitsluiting laat onverlet dat echtgenoten de wettelijke plicht hebben om voor elkaar te zorgen. De kosten van de huishouding, waaronder de kosten van de kinderen, zullen betaald moeten worden. Daarnaast wordt er vaak ook meer bijgedragen dan alleen de dagelijkse kosten door degene met het hoogste inkomen, zolang het goed gaat. En ook al zijn echtelieden getrouwd op huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van iedere gemeenschap, dan betekent dat nog niet dat zij niet samen eigenaar kunnen zijn van bijvoorbeeld een woning. Wanneer de ene partij daarin financieel meer heeft bijgedragen, kan dat leiden tot een recht op vergoeding.
Het bestaan van een natuurlijke verbintenis kan in de weg staan aan het ontstaan van een vergoedingsrecht. Een natuurlijke verbintenis is een dwingende morele verplichting die niet rechtens kan worden afgedwongen, maar die ook niet meer kan worden teruggevorderd als zij eenmaal vrijwillig is nagekomen. de natuurlijke verbintenis wordt een afdwingbare civiele verbintenis wanneer vrijwillig beloofd is deze te zullen uitvoeren.
Bij de koude uitsluiting komt bij het beroep op een vergoedingsrecht vaak het al dan niet bestaan van een natuurlijke verbintenis aan de orde. Zo ook in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15-12-2022.
De koude uitsluiting laat onverlet dat echtgenoten de wettelijke plicht hebben om voor elkaar te zorgen. De kosten van de huishouding, waaronder de kosten van de kinderen, zullen betaald moeten worden. Daarnaast wordt er vaak ook meer bijgedragen dan alleen de dagelijkse kosten door degene met het hoogste inkomen, zolang het goed gaat. En ook al zijn echtelieden getrouwd op huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van iedere gemeenschap, dan betekent dat nog niet dat zij niet samen eigenaar kunnen zijn van bijvoorbeeld een woning. Wanneer de ene partij daarin financieel meer heeft bijgedragen, kan dat leiden tot een recht op vergoeding.
Het bestaan van een natuurlijke verbintenis kan in de weg staan aan het ontstaan van een vergoedingsrecht. Een natuurlijke verbintenis is een dwingende morele verplichting die niet rechtens kan worden afgedwongen, maar die ook niet meer kan worden teruggevorderd als zij eenmaal vrijwillig is nagekomen. de natuurlijke verbintenis wordt een afdwingbare civiele verbintenis wanneer vrijwillig beloofd is deze te zullen uitvoeren.
Bij de koude uitsluiting komt bij het beroep op een vergoedingsrecht vaak het al dan niet bestaan van een natuurlijke verbintenis aan de orde. Zo ook in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15-12-2022.
Partijen waren op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd en gezamenlijk eigenaar van een woning. Bij de echtscheiding verzoekt de man de rechtbank het aandeel van de vrouw in de woning aan hem toe te delen, zonder verrekening van enige overwaarde in verband met de door hem verrichte investeringen uit privévermogen.
Voor de rechtbank staat vast dat de woning is aangekocht met privévermogen van de man. Naar het oordeel van de rechtbank is echter tevens vast komen te staan dat de man met deze investeringen de bedoeling heeft gehad om te voldoen aan een natuurlijke verbintenis jegens de vrouw als bedoeld in artikel 6:3 lid 2 sub b BW. De rechtbank overweegt:
De beoordeling of de man heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis, dient naar objectieve maatstaven plaats te vinden. In het algemeen kan naar maatschappelijke opvattingen de aankoop van een woning op naam van beide partijen met 100% financiering uit privévermogen van de man als een objectieve aanwijzing worden beschouwd dat de man daarmee wilde voldoen aan een natuurlijke verbintenis jegens de vrouw. Daarbij moet ook gekeken worden naar de andere omstandigheden van het geval, waaronder de wederzijdse welstand en behoefte van partijen.
Partijen hebben gekozen voor huwelijkse voorwaarden waarbij elke gemeenschap tussen partijen werd uitgesloten en ook de mogelijkheid werd uitgesloten dat partijen gedurende het huwelijk overgespaarde inkomsten zou verrekenen. Ook pensioenverevening tussen partijen is uitgesloten. Investeringen uit het privévermogen van de ene partij ten bate van de andere partij zouden een vergoedingsrecht opleveren voor de ander. Vast staat dat de vrouw bij aanvang van het huwelijk geen vermogen had en een minimaal inkomen genoot, en dat de man een goed inkomen had dat samenhing met zijn intensieve werk op een booreiland in Nigeria. De vrouw is kort na het huwelijk volledig gestopt met werken en naar Nigeria afgereisd. Vanaf 2014 woonde zij met de kinderen in Nederland en leefden partijen min of meer gescheiden levens, waarbij de man gedurende langere perioden meer dan fulltime aan het werk was in Nigeria en de vrouw fulltime de zorg voor de kinderen droeg. Het resultaat van de keuzes van partijen is dat de man zich heeft kunnen wijden aan zijn werk en met zijn relatief hoge inkomen investeringen heeft kunnen doen in privévermogen, terwijl de vrouw de zorg voor de kinderen droeg en (behalve het aandeel in de gemeenschappelijk gekochte woning) geen enkel substantieel vermogen heeft gegenereerd en ook geen pensioenvoorziening heeft opgebouwd. Partijen hadden voor ogen dat zij vroeg konden gaan rentenieren. Deze omstandigheden geven voldoende grond om te kunnen concluderen dat de financiering van de gemeenschappelijke woning uit privévermogen van de man, ook naar maatschappelijke opvattingen, zijn verricht door de man uit hoofde van een natuurlijke verbintenis. De man heeft dit bovendien expliciet erkend in zijn e-mail van 28 april 2018, waarin hij meedeelde dat de vrouw kon rekenen op een substantieel bedrag aan vermogen uit de gezamenlijke woning en een hoog bedrag aan partneralimentatie bij het eindigen van het huwelijk.
De man krijgt de woning toebedeeld, maar de vrouw ontvangt een vergoeding voor haar aandeel in de overwaarde van de woning, omdat aan de man op grond van het bestaan van de natuurlijke verbintenis geen vergoeding toekomt wegens de door hem uit privévermogen gedane investeringen in de woning.
De uitspraak is terug te vinden op kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2022:8078

De kosten voor het inschakelen van een detective/recherchebureau kunnen behoorlijk oplopen. Dat doe je dus eigenlijk alleen maar als er iets mee te winnen valt. In het kader van de alimentatieverplichting kan het inschakelen van een detective winst opleveren. Volgens artikel 1:160 BW vervalt het recht op partneralimentatie niet alleen als er sprake is van hertrouwen van de alimentatiegerechtigde, maar ook als die gaat samenwonen als ware zij/hij gehuwd. Dat laatste wordt niet snel toegegeven. En als het niet wordt erkend dan moet dat door degene die stelt dat er sprake is van samenwonen worden bewezen. Daartoe kan een rapport van een recherchebureau dienen. In een zaak die diende bij de rechtbank Gelderland had de man om vaststelling van partneralimentatie gevraagd. De vrouw beriep zich op artikel 1:160 BW. Volgens haar woonde de man sinds het uiteengaan van partijen samen met zijn nieuwe partner X als waren zij gehuwd. Ter onderbouwing van die stelling heeft de vrouw een rechercherapport van [detectivebureau] overgelegd. De vrouw verzocht de rechtbank het verzoek van haar ex af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van het rechercherapport ad (afgerond) € 13.000. De man erkende dat hij een duurzame affectieve relatie had met X maar niet dat hij zou samenwonen. Hij bracht naar voren dat X een eigen huis had en hij ook. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de invulling van het vereiste samenwonen moet aansluiting worden gezocht bij de moderne maatschappij. Het feit dat de man en X beiden nog een eigen woning aanhouden, hoeft op zichzelf niet uit te sluiten dat sprake is van samenleven als gehuwden (HR 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7380 ). Voor het aannemen van samenwoning moet wel duidelijk zijn dat het zwaartepunt van het verblijf in één van de twee woningen ligt, dan wel dat betrokkenen het grootste deel van de tijd bij elkaar doorbrengen, wisselend in de ene en de andere woning. Uit het overgelegde rechercherapport blijkt dat de man en X gedurende de gehele observatieperiode in de woning van de man aanwezig waren, zowel samen als afzonderlijk van elkaar. Zij hebben elkaars huissleutel, doen samen boodschappen, gaan samen winkelen, rijden samen in de auto van de man en hebben samen de tuin versierd met kerstverlichting. De man heeft slechts in het algemeen betwist dat hij samenwoont en aangevoerd dat het rechercherapport ‘niet deugt’ en jegens hem ‘onrechtmatig’ is. Het lag echter op zijn weg om hetgeen door de vrouw gemotiveerd is gesteld in voldoende mate te betwisten. De man heeft geen enkel inzicht gegeven in hoe hij en X het leven met elkaar vormgeven, zoals inzicht in hoe vaak zij wel of niet bij elkaar zijn. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij en X allebei beschikken over een eigen woning, zoals afschriften van bankrekeningen waaruit blijkt dat zij ieder hun eigen woonkosten betalen, of de jaarafrekeningen van het stroom- en gasverbruik in beide woningen sinds december 2022. Ook heeft de man geen financiële stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet samenwoont, zoals een uitkeringsspecificatie waaruit zou blijken dat hij een AOW-uitkering krijgt voor een alleenstaande. Voorts had het op de weg van de man gelegen om de stelling dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding voldoende te betwisten, door te stellen - en zo nodig te onderbouwen - dat hij voor eigen rekening boodschappen doet. De rechtbank concludeert dat de man met X samenwoont als ware hij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW. De rechtbank acht bewezen dat de samenwoning in ieder geval sinds december 2022 bestond, omdat dit niet voldoende is betwist. Dat betekent dat de eventuele aanspraak van de man op een partnerbijdrage al was geëindigd op het moment dat hij het verzoekschrift tot vaststelling van partneralimentatie indiende. De rechtbank wijst het verzoek van de man af. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kunnen de kosten voor het inschakelen van een detectivebureau voor vergoeding in aanmerking komen. Daarvoor is vereist, zo volgt uit vast jurisprudentie, dat (1) een sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten, (2) de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend, (3) het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen en (4) de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn. Volgens de rechtbank is hier aan deze voorwaarden voldaan. Immers, indien de man niet was gaan samenwonen met X als ware hij gehuwd en vervolgens een verzoek tot partneralimentatie had ingediend, dan had de vrouw het detectivebureau niet ingeschakeld. De kosten daarvan staan in zodanig verband met de samenwoning van de man, dat deze aan hem kunnen worden toegerekend, die geen melding heeft gemaakt van de samenwoning. Gelet op de zware stelplicht en bewijslast die in het kader van artikel 1:160 BW op de vrouw rust, was het redelijk om deskundige bijstand in te roepen. Voorts acht de rechtbank de door de vrouw aangetoonde kosten van het detectivebureau redelijk, gelet op de omvang van het onderzoek en het rapport. Nu de vrouw deze kosten genoegzaam heeft aangetoond met gespecificeerde nota's, wijst de rechtbank het verzochte bedrag toe. Rechtbank Gelderland 20 oktober 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:8769

Een alsof-beding is een finaal verrekenbeding waarbij echtgenoten zich verplichten om bij einde huwelijk af te rekenen alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het is een huwelijkse voorwaarde die ervoor zorgt dat partijen ieder recht hebben op de helft van de totale waarde van bezittingen minus schulden. Er vindt dus verrekening plaats, in geld. Geen verdeling. Er verandert niets in de eigendom. En toch kunnen ook hier vergoedingsrechten ontstaan, zoals die ook kunnen ontstaan wanneer partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Bij de algehele gemeenschap kan er immers ook sprake zijn van privévermogen. Denk bijvoorbeeld aan de schenking onder uitsluitingsclausule die niet in de gemeenschap valt. Zo kwam het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 tot het oordeel dat er een vergoedingsrecht ontstaat wanneer er investeringen zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Partijen waren met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hadden iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en overeengekomen dat zij bij het einde van hun huwelijk hun vermogens met elkaar zullen verrekenen alsof zij in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Een aantal goederen waren van die verrekening uitgesloten. De man wil een aantal investeringen die hij heeft gedaan in de woningen van partijen vergoed krijgen. Het hof overweegt dat de vraag of partijen door voor de verrekening aan te sluiten bij de regels voor de wettelijke gemeenschap van goederen, ook hebben beoogd vergoedingsrechten in het leven te roepen, een kwestie is van uitleg van de huwelijkse voorwaarden (Hoge Raad 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1389). In beide gevallen geldt echter dat pas een vergoedingsrecht ontstaat wanneer de investeringen die zijn gedaan, door hem zijn gedaan met vermogen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort. De man moet stellen en onderbouwen dat hij de investeringen uit niet te verrekenen vermogen heeft betaald. Omdat de man er niet in slaagt zijn investeringen aan te tonen worden de door hem verzochte vergoedingen door het hof afgewezen. De uitspraak van het hof Amsterdam is terug te vinden onder kenmerk: ECLI:NL:GHAMS:2025:496 .






